maandag, februari 20, 2006

Bijeenkomst Werkgroep 27 januari 2006

Verslag van de bijeenkomst 27 januari 2006

Aanwezig: J. Geysen, S. Landuyt, L. Matuszczak, Hedwig Van Damme, Aad van der Perk, F. Van Otten, Chr. Vonck,

Verontschuldig: Rit Van den Bergh, A. Vermaut,


We beginnen aan het tweede deel van Daden van Liefde, hoofdstuk I Liefde bouwt op.

Allereerst al in het korte voorwoord is Kierkegaard op zijn best en to the point: “Het zijn christelijke overwegingen, daarom gaat het niet over ‘liefde’, maar over ‘daden van liefde’. En hij raadt de lezer nog maar eens aan de “overpeinzingen langzaam tot zich te laten doordringen” en om “de moeilijkheidsgraad en de begrijpelijkheidsgraad met overleg tegen elkaar af te wegen”… “zodat het christelijke niet een vals gewicht krijgt”.

Maar de liefde bouwt op. (1 Cor VIII 1) Het volledige vers van Paulus luidt: “wat nu het offervlees betreft, weten we: allen hebben we kennis. Maar de kennis blaast op, de liefde bouwt op”. Waarschijnlijk een sneer naar de arrogante Corinthiërs en de gnostici onder hen in het bijzonder. Om het ‘opbouwen’ te kunnen bespreken begint K. eerst met een alinea over het overdrachtelijke karakter van alle menselijke spreken. Dit overdrachtelijke karakter van de spraak, typische eigenschap en vrucht van de werkzaamheid van de geest van de mens, staat tegenover de zintuiglijk – psychische mens zoals we die aantreffen bij het begin van zijn leven. Deze zintuiglijke – psychische mens “vermoedt het geheim van het overdrachtelijke woord (dat van uit de geest spreekt) niet”. Maar de geest neemt later terecht dit deel op in zijn geheel van betekenissen geven. Daardoor is het overdrachtelijke woord geen “splinternieuw woord”.

Het opbouwen is een overdrachtelijke uitdrukking, totaal iets anders dan (zintuiglijk- psychische betekenis) een hoop blokjes op elkaar stapelen. Die overdrachtelijke, door de geest gegeven betekenis wordt vervolgens uitvoerig besproken: opbouwen, of van de grond af beginnen, beter maken, tot geestelijke bloei en wasdom brengen, bemoedigen, enz. Zo is liefde fundamenteel opbouwend, ernstig, op een stevig fundament gebouwd of ze is niet. “Waar de hoogte tegelijkertijd omgekeerd diepte is”.

Er is meer “Opbouwen is uitsluitend een kenmerk van de liefde”. “Doe alles tot stichting, dat wil zeggen tot opbouw” of, wat hetzelfde is, “doe alles uit liefde”(K.) Stichtend is hier wel een wat verouderd woord, maar de inhoud van het begrip, zoals K het bedoelt, kadert eerder in het huidige wereldbeeld dat niet langer statisch is, maar dynamisch, cf in dit verband A.N.Whitehead en zijn Process Theology.

Een tweede belangrijk onderdeel van dit hoofdstuk is dan waar K. er toe komt te bespreken dat “de liefdevolle (mens) veronderstelt dat de liefde in het hart van de ander aanwezig is en juist door deze veronderstelling bouwt hij liefde in hem op – vanaf de basis, voor zover hij liefdevol veronderstelt dat de liefde aan de basis aanwezig is”. De liefdevolle mens handelt slechts vanuit één richtlijn: veronderstellen dat de liefde aanwezig is. Daardoor wordt de liefde te voorschijn geroepen, uit de veronderstelling dat de liefde als basis aanwezig is. De liefdevolle heeft (daarom?!) helemaal geen verdienste, hij heeft slechts verondersteld dat de liefde als basis aanwezig was. Daarom is het zo dat de werkzame liefde “werkt alsof ze helemaal niets doet”. We kunnen dit opbouwen in liefde vergelijken met het verborgen werken van de natuur. Hiermee toont K. wellicht de liefde in één van haar wezenlijkste kenmerken: dat ze ernstig is omdat ze (eeuwig) leven is en overdrager, overdrachtelijke wekker en bewerker van werkelijkheid-die-leven-is.

Vrijdag, 24 februari a.s. – 16.00 uur komen we opnieuw samen en lezen verder.

Tot dan,

Sam Landuyt.