maandag, maart 21, 2005

Bijeenkomst werkgroep 25 februari 2005

Verslag van de Bijeenkomst


Aanwezigen: J. Gysen, S. Landuyt, L. Matuszczak, H. Van Damme, F. Van Otten, A. Vermaut, Chr.Vonck
Verontschuldigd: D.Kjaer Christiansen, E. Lodewyckx, R. Van den Bergh. A. van der Perk,

Er wordt verder gelezen aan deel IIC: ’jij’ zult de naaste liefhebben. Men tracht al borend en zoekend de kern te bereiken van wat S. Kierkegaard wil gezegd hebben, tegelijk met een poging van ieder van ons om meteen zichzelf hierin te beschrijven:

- Sam komt terug op het gevoel van depreciatie van de wereld en de ‘wereldse’ gevoelens, die hij bij K meent te ontdekken (liefde, gerechtigheid). Eigen aan de tijd, aan de persoonlijkheid van K? Cultuurgegeven van ons “christelijk” erfgoed?
- Jan wijst er op hoe de christelijke traditie in de knoei is geraakt, volgens hem, met de hiërarchische Christus, tegenover de persoon Jezus uit de Bergrede. Gevolg van het historische compromis ten tijde van keizer Constantijn: identificatie met de staat(sgodsdienst) en de macht? En hoe K moeite heeft met de Vader in de hemel (zie het Onze Vader, dat hij nergens bespreekt), omdat hij zelf worstelde met een afwezige tot slechte vader.
- Fientje vraagt zich af wat “begrijpen op afstand” hier betekent. Wij menen dat het is: hoe afstandelijker, d.i. hoe minder betrokken, de naastenliefde beleefd wordt, hoe minder er gehandeld wordt, hoe minder echt ze wordt en hoe moeilijker als gebod.
- Levi merkt op hoeveel geschrijf 'onopgeschoond' gepubliceerd wordt en hoe door zulk geschrijf de zaken alleen maar duisterder worden (Cf de inhoud van sommige thesissen).

De uitvoerige uitweidingen van K. over “de voornamen” en “de geringen” in de maatschappij en beider moeilijkheden om de naastenliefde te beoefenen, wordt door ons meer gewaardeerd als een wat mislukt politiek traktaat - om weg te komen van de sociale problematiek van de gerechtigheid - dan dat het een substantiële toevoeging is van de thematiek van de naastenliefde. Er zijn wel een aantal zinnen in dit hoofdstuk die verduidelijken wat K bedoelt:

“Het onmenselijke en onchristelijke ligt niet in de manier waarop gehandeld wordt, maar in het voor zichzelf willen loochenen van de verwantschap met alle mensen” (pag. 82)

“ Daarentegen is de maatstaf van iemands karakter: de afstand tussen wat hij begrijpt en wat hij doet, de afstand tussen zijn weten en handelen. (…) Het verschil is, of wij het op afstand begrijpen en er niet naar handelen of van dichtbij, zodat wij er wel naar handelen; ja nog sterker ‘niet anders kunnen doen’, het niet kunnen laten ernaar te handelen” (pag. 86).

“De naaste liefhebben is: wezenlijk gelijk aan allen willen zijn, onvoorwaardelijk gelijk aan iedere mens, terwijl men blijft voortleven in de omstandigheden waarin men geplaatst is”. (pag. 90)

“Niemand van hen die door de Voorzienigheid als werktuig gebruikt worden in dienst van de waarheid, houdt het met de geringen noch met de voornamen, maar hij is er voor beiden op dezelfde wijze” (pag. 92)

“Het aardse verschil is niet méér dan een toneeldracht of een reiskleed (…) dat men gemakkelijk kan afwerpen”(pag. 93) “als een losse mantel (pag. 94)

“De ware inwijding is toch alle eisen van het leven opgeven, om de enorme eis te kunnen verstaan, die God en de eeuwigheid stellen.” (pag. 95).

Deze teksten kunnen gemakkelijk misverstaan worden door een predikant die hiermee de kudde dom houdt terwijl de graaf ze arm houdt (19de eeuw). Ze kunnen echter ook eerlijker geïnterpreteerd worden, al dient gezegd dat K. kind van zijn burgerijtijd bleef, en misschien wel de kern van de naastenliefde aan ons meedeelt maar daarmee nog geen brood op de plank rechtvaardigt voor ‘de geringen’ (gerechtigheid). Blijft K., ondanks alles, zelf niet wat te veel “op afstand”?

Volgende samenkomst: vrijdag, 25 maart 2005 - 20.00 u. (we lezen het volgende hoofdstuk)
Sam Landuyt en Fientje Van Otten.

In this chapter Kierkegaard asks our attention for 'love in society' with its differences between the rich and poor, those who 'have'' and those who 'have not'. Also here he is arguing against preferential love, as for him the difference between rich and poor should only be seen as a 'costume' that can be changed easily like in a theatre, but has nothing to do with the essence of men. We however have the impression that he omits the aspect of 'justice', which has much more importance now than it had in the opinion of the people of the early 19th century. But anyhow, what he is telling about 'Christian love' is still valid, also today.