Dit jaar stond het kleine boekje “Denken en Zijn” op het programma, het tweede hoofdstuk van het “Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift tot De Wijsgerige Kruimels” van Søren Kierkegaard. Dit werk werd tot nu toe nog altijd niet in het Nederlands vertaald maar dit zou in een nabije toekomst nu toch gebeuren. We lazen het werkje in een vertaling van Gerard Rash, met inleiding en annotaties van Teddy Petersen.
Dat ‘Denken en Zijn’ een moeilijk te lezen boekje is, wordt
waarschijnlijk door niemand van ons betwist. Het gaf soms aanleiding tot enige
‘controverse’ omwille van de moeilijke ‘filosofische’ terminologie.
Reflecteren over de verhouding tussen ‘denken en zijn’ komt neer op het
stellen van de vraag naar ‘de waarheid’, die klassiek gedefinieerd wordt als de
overeenkomst van denken en zijn. Maar hoe is die overeenkomst te denken ?
-
in empirische zin? Dan is alles worden, want het empirische voorwerp is
niet af en ook de existerende kennende geest is zelf wordend, de waarheid is
dus een approximatie.
-
in idealistische of speculatieve zin? Dan
wordt de waarheid ‘abstract’ bepaald als iets voltooid; maar verder dan die
abstractie omschrijven kan men niet komen, want zodra het zijn van de waarheid
empirisch wordt is de waarheid zelf in staat van ‘wording’.
-
in objectieve zin? Dan wordt de waarheid
een objectief en dan gaat het erom af te zien van het subject. Dit maakt het
subject tot het toevallige en dus ook de existentie tot iets onverschillig;
-
in subjectieve zin? Dan gaat het erom zich
existerend in de subjectiviteit te verdiepen, waarbij de waarheid toe-eigening wordt, innerlijkheid, subjectiviteit. Hier wordt niet vergeten dat het
subject existeert, en dat existeren
een worden is en dat daarom de identiteit
van denken en zijn een hersenschim van de abstractie is.
Om enigszins op te schieten met het lezen werd overeengekomen dat we als
werkmethode zouden opteren voor het stellen van vragen over datgene wat in de
teksten niet altijd meteen duidelijk was. En zo gebeurde het ook; het leek een
goeie methode om een diepgaande, efficiënte discussie op gang te brengen, maar
soms ook om een zijpad in te slaan naar de ‘actuele realiteit” en zo samen na
te denken over wat niet direct duidelijk is.
De thema’s die aan bod kwamen leken vrij
uiteenlopend maar in feite was dit niet zo want alle draaien ze rond de vraag
naar de waarheid: wat is waarheid? wat is denken? wat is zijn en wat is
werkelijkheid en welke is de verhouding tussen deze abstracte termen in concreto?
We stelden ons vragen over de betekenis van het begrip “hartstocht”, waarvan
“de hoogste potentie is zijn eigen ondergang te wensen” (p.23), over “de abstracte reduplicatie van de
waarheid” waarbij de “waarheid gezien wordt als iets voltooids; abstract
gezien is de overeenstemming tussen denken en zijn altijd af omdat het begin
van het worden precies in het concrete ligt waarmee de abstractie abstract geen
rekening houdt” (p.43).
We stelden ons ook vragen bij geschiedenis en hoe met feitelijkheid
wordt omgegaan, waarbij Foucault ons te hulp kwam. Hij was degene die erop wees
dat wat voor geschiedenis doorgaat eigenlijk de visie vertolkt van de
machthebbers. In “Les mots et
les choses” (1966) en in “L’archéologie du savoir” (1968) ontwikkelt
Foucault o.m. het begrip ‘Epistémè’, wat voor hem het geheel van kennis
en wetenschap in een bepaalde periode betekent en hoe de onderlinge samenhang
ervan ervaren wordt. Wanneer een “epistemische breuk” optreedt, verandert de
“orde der dingen” of het conceptuele kader.
Dat dergelijke “breuken” belangrijk zijn bij het bestuderen van geschiedenis
ligt voor de hand. Bij Foucault gaat het echter om een epistemologische kwestie: hoe komt kennis
tot stand en
hoe verhoudt deze kennis zich tot de werkelijkheid en
wat is de werkelijkheid? Maar voor Kierkegaard is de waarheidsvraag geen
epistemologische aangelegenheid, (traditioneel gezien is ze dat wel), maar een
attitude, een levenshouding, die een terugkeer naar de innerlijkheid
impliceert. Men kan dus volgens Kierkegaard, enkel 'in de waarheid staan'. In
waarheid kan men enkel 'geloven' en geloven is een individuele performatieve
daad en dit heeft te maken met ethische en religieuze motieven.
Het fragment over “bidden in onwaarheid” (p.53) dat onze aandacht trok
was eerder een voorbeeld van Kierkegaards eigen vooropgesteldheid: hij wil
aantonen dat men ook ”in onwaarheid tot de ware God kan bidden” en omgekeerd
dat “wanneer men met de gehele hartstocht van de oneindigheid bidt terwijl zijn
blik op een afgodsbeeld rust” men toch “in waarheid tot God kan bidden” en hij zich
dan de vraag stelt: “waar is dan de meeste waarheid?” Maar eigenlijk kan hij het
begrip 'ware god' hier niet hanteren omdat hij zich op dat ogenblik wél op een
epistemologisch standpunt plaatst en is dit voorbeeld volledig absurd terwijl
het wil verduidelijken.
We hebben het ook over Jung gehad: eerst dient
men wetend te worden , een persoonlijkheid, een ik, om vervolgens onwetend
te kunnen worden, en tot evenwicht te brengen wat aanvankelijk
door overgewicht werd
scheefgetrokken.
Samenvattend kunnen we zeggen dat ‘Denken en Zijn’ ontstaan is uit een
eigen existentiële ervaring die Kierkegaard de schokkende tegenstelling
onthulde tussen het ‘speculatieve’ denken
en het ‘gelovig christen-zijn’ zoals
hij die in de laatste bladzijden van zijn tekst beschrijft. Het horen van een
gesprek tussen een vader en zijn kleinzoon aan het graf van diens vader en zijn overleden zoon, betekende voor Kierkegaard het
moment van het besef van zijn roeping om de mensen opnieuw duidelijk te maken
wat existentie en innerlijkheid in werkelijkheid is. Dat de Deense denker, meer
dan 200 jaar geleden geboren, nog actueel is blijkt uit een citaat van een hedendaags denker, Ignace Verhack,
prof. em. godsdienstfilosofie aan de KUL die godsdienstfilosofie (of het denken
over religie) omschrijft als:
“een
denkende onderneming van post-metafysische aard op zoek naar wat verdrongen werd in het gebeuren van het
Zijn als verschijnen, als gebeuren dat aan alle
ervaring en voorstelling voorafgaat, waarbij godsdienst niet beschouwd wordt als dogmatisme, maar als ‘weg’,
als mogelijkheid tot transformatie, een onderbreking,
een nieuw begin; als een persoonlijk aansprekende
roep, die om antwoord vraagt (maar die ook
weerstand, ressentiment, ergernis, kan oproepen).”
De vraag die Verhack zich daarbij stelt is de volgende: “Welke
ontologische, antropologische, existentiële vragen en inzichten zijn in die
‘onderbreking’ mede aan de orde?” Dat zijn precies de vragen waarmee K ons in deze
tekst confronteert. Bijbelinterpretatie is voor Kierkegaard niet louter een
mentaal proces maar een confrontatie met het “Ga en doe ook zo”. Liefde is
praxis want er bestaat niet zo iets als theoretische liefde, liefde wordt in
een sociale context ontwikkeld en toegepast. (In de groep leeft al de idee om
misschien volgend jaar een eerder ‘religieus’ getint werk van Kierkegaard op
het programma te plaatsen.)
We hebben ook afscheid moeten nemen van Vivienne Van Kampen, de
echtgenote van André Vermaut, die na
diens dood, nu twee jaar geleden, zijn plaats in de groep innam en intens
genoot van onze bijeenkomsten. Zij heeft André ‘in de eeuwigheid’ vervoegd…
We waren ook aanwezig op de presentatie van de nieuwe uitgave van het
werk van Kierkegaard “Stadia op de Levensweg”,
georganiseerd door de Uitgeverij Damon en het Centrum voor Ethiek en Humanisme
van de VUB in Brussel op 25 april jl. , waarbij dhr. Herman Van Rompuy,
Voorzitter van de Europese Raad, het eerste exemplaar overhandigd kreeg.
Sprekers op deze feestelijke boekpresentatie waren: Prof. Dr. Karl Verstrynge
en Prof. Dr. Paul De Knop (beiden, VUB) en Prof. Dr. Johan Taels (UA) die een
boeiende lezing gaf over “Wat het betekent een mens te zijn” en Kierkegaards
visie over passie, reflectie en existentie belichtte, in feite het thema van
onze leesinspanningen.
Fientje
Van Otten, Sam Landuyt en Rit Van Den Bergh
Geen opmerkingen:
Een reactie posten