maandag, januari 16, 2006

Boekbesprekingen

I. De genadereligie van India en het christendom

overeenkomsten en verschillen

Religieuze overeenstemming

in de godsdienstgeschiedenis

Rudolf OTTO

175 blz. Uitgeverij: Abraxas Amsterdam 2005

ISBN 90-807300-3-3

In het eerste deel weet Rudolf Otto (1869-1937) zich in te leven in de genadereligies van India. Zijn religieuze bewogenheid, die hij in HET HEILIGE uiteengezet heeft, is hier zeker niet vreemd aan. Het numineuze is immers voor hem de mogelijkheid om religie in het alledaagse te beleven. Hij laat ons overeenkomsten maar ook verschillen tussen de bhaktireligie (een devotionele stroming in het hindoeïsme) en het christendom zien. Belangrijk is ook dat hij die verschillen in religieuze beleving weet te duiden. Hindoes kennen geen erfzonde, geen kruis, geen persoonlijke goddelijke verzoener, zodat bij hen de inhoud van genade en verzoening volledig anders ingevuld wordt. Dit werk leert ons hoe in het hindoeïsme het goddelijke, het eeuwige dat achter alles schuilt, beleefd wordt.

“Godsdienst is de beleving van het mysterie en het komt tot uiting als het gevoel zich openstelt voor de indrukken van het eeuwige dat verschijnt door de sluier van het tijdelijke.”

Het gaat vooral over het individu dat de innerlijke beleving van het religieuze als genade en verlossing ervaart. De Indiase beleving van het heilige in de bhaktireligie treft hem zozeer dat hij deze vergelijkt met de oud-Israëlische Jahwedienst. Als joods-christelijk geïnspireer-de theoloog weet hij duidelijk het onderscheid aan te geven tussen ons westerse streven naar heiligheid en de Indiase zorg van een innerlijke sereniteit.

Het tweede deel handelt vooral over religieuze overeenkomsten in verschillende tijden en culturen. Otto gaat er vanuit dat er gelijke prereligieuze grondslagen zijn. Hij schrijft: ‘Dit feit van de overeenstemmingen in de godsdienstgeschiedenis manifesteert zich in het inzicht dat, in het begin van de beschaving, religie overal op vrijwel dezelfde wijze ontstaat, zich ontwikkelend vanuit een grondslag van vreemde en verwarde gemoedstoestanden en ideeën zoals deze zich herhalen met verbluffende overeenkomsten en regelmaat onder verschillende soorten bevolkingsgroepen aan het begin van hun culturele ontwikkelingen en vaak zo volhardend, dat haar invloed duidelijk waarneembaar is in de meer ontwikkelde religies en culturen. Nog steeds is deze basis een levende kracht binnen de cultuur van de schriftloze volken.(blz. 138-139)

Een opvallend inzicht dat de paradox van het numineuze met de worsteling tussen ervaren en denken aangeeft. Hij gaat daarvoor zelfs terug naar de ‘axiale periode’ (5 eeuwen v.C. Jaspers) waar we een duidelijke religieuze literatuur hebben. Zelfs China, Israël en Perzië worden niet vergeten. Zijn grote bewondering voor het numineuze in de Indiase bhakti-religie onderstreept hij overduidelijk in de hoofdstukken over Brahman, Tao, Logos, Atman en pneuma. In de bhakti-religie, een typische genadereligie, wordt alles ontvangen van de volheid van de godheid. Hier ligt vooral de nadruk op het deel hebben aan het goddelijke dat in alles aanwezig is. Het hindoeïsme wijst ons hier een eigen weg naar bevrijding.

Leid ons uit de onwerkelijkheid naar de werkelijkheid,

uit de duisternis naar het licht.

Voer ons van de dood naar de onsterfelijkheid.

Dit in tegenstelling met het Joodse motief:

Wees heilig, want heilig ben ik uw Heer. (Leviticus)

Heilig zijn, heel zijn, een Joods verlangen, kan maar verkregen worden door gehoorzaamheid aan Gods geboden. Het is niet een waardigheid die we ons of anderen kunnen geven.

Deze merkwaardige studie, aangevuld met belangrijke aantekeningen en een verklarende woordenlijst, kan de religieuze dialoog tussen Oost en West enorm verrijken. De duidelijke Nederlandse vertaling zal menigeen aanmoedigen om deze persoonlijke en moeizame religieuze zoektocht tot het einde te volgen.

Dr. Jan Gysen

FVG – Kierkegaard Werkgroep Antwerpen. Jan. 2006

II HET HEILIGE - RUDOLF OTTO

‘DAS HEILIGE’, het meesterwerk van de Duitse godsdienst-historicus Rudolf Otto (1869-1937) verscheen in 1917 tijdens de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Een derde en geheel herziene druk in het Nederlands, bezorgd door Daniel Mok (1950), verscheen bij de Uitgeverij Abraxas. (2002)

Met de ondertiteling: ‘Een beschouwing over het irrationele in de idee van het goddelijke en de verhouding ervan tot het rationele’; zet Otto ons op weg naar een persoonlijke religieuze ervaring. ‘Godsdienst is de beleving van het mysterie, het verstandelijk ondoorgrondelijke, dat schuilgaat in het tijdelijke.’ De beleving van dat heilige goddelijke noemt hij het ‘numineuze’. Het numineuze is de aanduiding van de irrationele bestanddelen in het heilige, het goddelijke dat een mysterie is, dat fascineert en doet beven. De numineuze ervaring baseert zich niet op de goddelijke openbaring.

Hij onderzoekt geen ideeën of begrippen over God, maar de godsdienstige ervaring die ons overkomt.

Vrij van alle dogmatische vooringenomenheid tracht hij ons de weg naar een ‘levende God’ te tonen, door ons bewust te maken van het ‘mysterium tremendum et fascinans’, een geheim dat tegelijk angstaanjagend en aantrekkelijk is.

Het ervaren van het heilig-goddelijke kan zowel in de natuur zijn, als in een zelfgekozen stilte of in het schone en het grootse van een kunstwerk, gedicht of muzikale evocatie.

In 23 hoofdstukken leidt hij ons van een antropomorfistisch godsbeeld naar een wereld waarin de ervaring, het gevoel, primeert. We ervaren dat het gevoel alles is en het begrip op zichzelf niets betekent. (Gefühl ist alles, Name, Schall und Rauch. – Faust-) Hetgeen weerstand opriep in traditionele christelijke middens.

Het rationalisme wordt onttroond van zijn schijnbare zaligmakende positie van diepere religie. Het ‘heilige’ behoort van nu af tot de gevoelswereld. De ervaring van het ‘goddelijke’ is niet meer gebaseerd op filosofische constructies maar op het mysterie achter de dingen.

“Het gevoel van dit mysterie kan met milde stroom het innerlijke vervullen in de vorm van de verheven stille stemming van verzonken aandacht. Het kan overgaan in een rustig vloeiende gestemdheid van de ziel die lang aanhoudt en natrilt, tot zij uiteindelijke wegsterft en de ziel weer in het profane, het alledaagse achterlaat. Het kan ook met krampachtige stoten en stuiptrekkingen uit de ziel naar voren breken. Het kan voeren tot een vreemde opwinding, tot roes, vervoering of extase. Het kan wild en demonisch worden. Het kan geleidelijk omlaaggaan tot spookachtig vrezen en sidderen. Het heeft zijn ruwe, barbaarse eerste uitingen en laagste vormen. En het ontwikkelt zich tot een teer, gelouterd en opgetogen gevoel. Het kan worden tot het stille deemoedige huiveren en verstommen van het schepsel voor het – ja waarvoor? Voor wat in onuitsprekelijke geheimenis boven alle schepselen is.’ (blz. 22-23)

In die zin mogen we de ervaring die hij op 27 mei 1911 in Mogador neerschrijft al als een aanloop tot dit boek zien.


Mogador, zaterdag 27 mei 1911

“Het is sabbat. Al in de donkere en onvoorstelbaar smerige steeg naar het huis horen we die eentonige mengeling van gebeden en schriftlezing, dat nasale half gezongen, half gesproken geluid dat de Kerk en de Moskee hebben overgenomen van de Synagoge. Het geluid is aangenaam, en al spoedig kunnen vaste stembuigingen en ritmes worden onderscheiden die elkaar met regelmatige tussenpozen opvolgen als een Leitmotief. Je oor probeert grip te krijgen op de woorden, maar dat lukt nauwelijks en je hebt de poging al bijna opgegeven als je in die wanordelijke brij van geluiden plotseling, met een schok herkent, alomspannend, helder en onmiskenbaar: Kadosh, Kadosh, Kadosh Elohim Adonai Zebaoth Male’u hashamayim wahaarets kedabo! (Heilig, Heilig, Heilig, Here God der Heerscharen, hemel en aarde zijn vol van Uw glorie!)

Ik heb het Sanctus, Sanctus, Sanctus, van de kardinalen in de Sint-Pieter gehoord, het Swiat, Swiat, Swiat, in de kathedraal van het Kremlin en het Holy Holy Holy van de Patriarch in Jeruzalem. In welke taal dan ook, deze woorden, de hoogstverhevene ooit door menselijke lippen gevormd, raken je in het diepst van je ziel, met een machtige huivering het mysterie van die andere wereld die erin verborgen ligt oproepend en openbarend. En dat, sterker dan waar ook, hier in deze bescheiden plaats, waar ze weerklinken in dezelfde taal waarin Jesaja ze ooit als eerste ontving, en gesproken door de lippen van de mensen die deze woorden rechtstreeks beërfden.”

De zoektocht naar het goddelijke loopt dood op de sporen van abstracties, gebaseerd op filosofische constructies. Otto houdt een pleidooi om ernst te maken met het feit dat God de “Gans Andere” is, voelbaar, mysterieus, achter een sluier van angst en verwondering. Hier wordt eerder het hart dan de rede aangesproken. Alleen als men open staat voor dit gebeuren zal men in de ‘stemming’ blijven om een glimp op te vangen van het heilige, het goddelijke, dat doorschijnt en veel dieper gaat dan ieder denken.

Daarom is het goed de mogelijkheden van het denken te overwegen. Misschien kan dit wel met een citaat: 'De hoogste paradox van alle denken is de poging iets te ontdekken dat het denken niet kan denken'. (Søren Kierkegaard (1813-1855) Ook Albert Einstein (1879-1955) kan ons met zijn gevoel voor intuïtie op weg zetten.


Das Schönste, was wir

erleben können, ist das

Geheimnisvolle.

Es ist das Grundgefühl,

das an der Wiege der

wahren Kunst und

Wissenschaft steht.


Wat geldt voor de wetenschap telt ook voor de religie. Ze hebben dezelfde bron en kunnen maar met onderlinge beïnvloeding tot hun recht komen. Wat duidelijk verwoord is in een volgende uitspraak van hem: “Religie zonder wetenschap is blind, wetenschap zonder religie is kreupel.”


Rudolf Otto weet in deze studie het gevoel voor het ‘heilige’, het onbereikbare, op meesterlijke en diepzinnige wijze te beschrijven. Aangeraakt door het mysterieuze achter de dingen worden we pas deelgenoot van een bovenrationele werkelijkheid. Het wordt een andere weg om ‘HET HEILIGE’ te benaderen. Het ‘ervaren van het goddelijke ‘ verdringt een geloven in begrippen’.

Dr. Jan Gysen


Geen opmerkingen: