dinsdag, mei 26, 2009

Werkgroep Kierkegaard Bijeenkomsten van 2009

Verslag van de Bijeenkomst van 27.03.2009

Aanwezig: Sam Landuyt, Noël Melis, , Hedwig Van Damme, Aad Van der Perk, Rit Van den Bergh, Fientje Van Otten, André Vermaut, Chris Vonck.
Afwezig en verontschuldigd: Jan Gysen, Levi Matuszczak, , Bavo Van Eesbroeck
.
We bekijken even het “Journal du Monde”(p. 182), een antikwartiaatuitgave, met daarin het overlijdensbericht van Soeren Kierkegaard (11 nov. 1855), naast dat van andere beroemdheden zoals Fréderic Chopin (1849),Nicolo Paganini ((1840), Henri Beyle, alias Stendhall (1842), François –Réné De Chateaubriand (1848), Edgar Allen Poe (1849) en Honoré De Balzac (1850).
We noteren ook dat er in Mexico-City op de Universidad Ibero-Americana een colloquium doorgaat over Kierkegaard op 21.04.09. Mevr. Eva Lodewijckx zal ons daar vertegenwoordigen.

Daarna vatten we de laatste bladzijden aan van dit gedeelte (de rechter) van Stadia op de Levensweg (189). K. Heeft het hier verder over de religieuze exceptie, gebaseerd op de religieuze abstractie die “zich volledig abstract verhoudt tot hetgeen ze verzaakt”en “het algemene wil ignoreren” en daardoor geen legitieme exceptie kan zijn. De religieuze exceptie overbiedt zich op die manier. Maar er is ook degene die onderbiedt in zwaarmoedigheid. De zwaarmoedige blijft steken in zijn volledige abstractie, met de “kleine falsificaties” er bij die nodig zijn, geheel aangewezen als hij is op de inbeelding van een huwelijk. Beide vormen van exceptie missen ervaring en zijn dus nep. Is K. hier bezig met zich te verantwoorden in zijn besluit niet te trouwen? In elk geval wil Kierkegaard enkel oneindigheid of eeuwigheid, niets vergankelijks, maar ook niets vervalst. Hij formuleert in zijn tekst uiteindelijk 6 voorwaarden voor een mogelijke geldige exceptie: 1. Men moet werkelijk verliefd zijn, de ervaring ervan hebben dus. 2. Men moet echtgenoot zijn. 3. Men moet ook nadien nog van het bestaan houden. 4. Men moet lijden aan de breuk, dit lijden wordt ervaren als een straf. 5. Men moet de breuk opvatten als een breuk aan wat het bestaan aan zekerheid en geborgenheid gaf in het huwelijk. 6. Men dient te begrijpen dat niemand hem – de exceptie – zal begrijpen en ook geen kalmte zal kunnen opbrengen in zijn onbegrip…
K. zegt niet met zekerheid te weten of er wel een legitieme exceptie bestaat, maar hij wil ze zo dicht mogelijk benaderen en beschrijven. Niemand kan uit zichzelf een exceptie worden. Er moet allereerst een gebeurtenis plaatsvinden. Het moet iemand zijn die in veilige verstandhouding met het bestaan is gegaan – een normale mens zouden we zeggen… - en dan plots tot staan wordt gebracht. Hij moet echt verliefd zijn. Het is de beminnende zelf die de verliefdheid – door een besluit – moet verbreken en: “wie met de werkelijkheid wil breken dient op zijn minst te weten wat het is waarmee men breekt” (192). Hij moet bovendien (al) een getrouwd man zijn. Door het huwelijk te verbreken “ brengt hij het hele bestaan in tegenspraak met zichzelf, hij brengt God in tegenspraak met zichzelf” (193). Want het huwelijk is, in tegenstelling misschien nog met de verliefdheid zelf, “ongetwijfeld onvoorwaardelijk van religieuze afkomst”. De R-Katholiek zou zeggen: het huwelijk is een sacrament. Na de breuk moet die persoon nog steeds het bestaan liefhebben! Inclusief de geliefde, die er niet minder schoon op geworden is door de breuk en inclusief het huwelijk dat niet minder waardevol geworden is. Daardoor kan de breuk niet anders dan een lijdensmoment inhouden. En de geestdrift der vertwijfeling moet er nog haar vreugde in vinden God eer te betuigen en te aanvaarden “dat de weg der Voorzienigheid louter wijsheid en rechtvaardigheid is” (194). En bovendien heeft hij de geborgenheid verlaten en boven hem hangt het zwaard van Damocles en onder hem “de strik der verlokkingen”. “De zinnelijkheid is hem tot een slang geworden”. En hij beleeft het geheel van zijn daden als een straf “als hij de beelden oproept van de ellende waarin zijn dierbaren door zijn toedoend zijn gestort”(195).En niemand zal hem begrijpen of goedkeuren. K. maakt het zich wel heel moeilijk… Hij herhaalt tenslotte op p. 196 nog eens de essentiële punten. De rechter besluit dan ondanks al het gruwelijke negativisme van de gewettigde exceptie toch op een voor zichzelf positief adagium: “wat ik zeker weet, wat niemand mij kan ontrukken is mijn echtelijk geluk, of juister: mijn overtuigd zijn van het echtelijk geluk.” (198).
Volgende keer vatten we een nieuw onderdeel aan.
Volgende bijeenkomst op 24 april te 16u.
Next meeting: April 24th, 16h p.m. We start with the reading of a new part of the book.

Geen opmerkingen: